Een experiment voor je scriptie

Het kan zijn dat je voor je scriptie een experiment wil uitvoeren. Met een experiment toets je een bepaalde hypothese om zo een mogelijk causaal verband vast te stellen. Een experiment moet je op de juiste manier voorbereiden en uitvoeren. Zo zorg je ervoor dat het experiment betrouwbaar en valide is. Op deze pagina lees je alles over de stappen die komen kijken bij het uitvoeren van een experiment.

Wat is een experiment?

Met een experiment onderzoek je de invloed van een onafhankelijke variabele op een afhankelijke variabele. De onafhankelijke variabele manipuleer je om te kijken of het invloed heeft op de afhankelijke variabele. Van tevoren schrijf je een hypothese. Dit is de uitkomst die je verwacht. De hypothese ga je met je experiment toetsen.

Hoe voer je een experimenteel onderzoek uit?

Er zijn experimentele onderzoeken in allerlei soorten en maten. Tijdens experimenten worden meestal minstens twee groepen gemaakt, namelijk een experimentele groep en een controlegroep. De proefpersonen worden willekeurig verdeeld over deze groepen (randomisatie). Hierdoor wordt het negatieve effect op de interne validiteit zo klein mogelijk gehouden.

De onderzoeker bepaalt op welke manier de experimentele groep wordt beïnvloed. Het is belangrijk dat er zo min mogelijk andere, externe invloeden voorkomen. Daarnaast worden de variabelen het liefst ook gemeten vóórdat de interventie plaatsvindt. Zo kun je het voor- en na-effect vergelijken.

Soorten experimenteel onderzoek

Het experiment als onderzoeksmethode is grofweg in te delen in drie verschillende soorten experimenten. De verschillen hebben voornamelijk te maken met de controle die je als onderzoeker uitoefent over alle variabelen. Voor elke onderzoeksvraag is een andere experimentsoort geschikter.

1 - Laboratoriumexperiment

Een laboratoriumexperiment is een experiment dat zeer gecontroleerd is. Je hebt als onderzoeker veel invloed op de verschillende variabelen. Zo wordt het makkelijker om kleine variabelen aan te passen van experiment tot experiment. Of om juist hetzelfde experiment vaak te herhalen. De interne validiteit van laboratoriumonderzoek is uitstekend. De externe validiteit is echter moeilijker vast te stellen. Deze vorm van experiment is geschikt voor exacte studies, zoals natuurkunde en scheikunde.

2- Quasi-experiment

Een quasi-experiment leent zich goed voor experimenten waar je als onderzoeker meer richting aan wil geven. De interne validiteit wordt moeilijker vast te stellen, maar de externe validiteit neemt toe. Voor een quasi-experiment heb je bijvoorbeeld niet per se een controlegroep nodig. Je ontwerpt het experiment op basis van de data die je wilt verkrijgen. Stel je wil weten hoe klanten van een café reageren op een nieuwe biersoort. Je introduceert de variabele (biersoort) in het café en bekijkt de verkoopcijfers. Er is geen groepsverschil en je participanten zijn niet willekeurig geselecteerd. Het zijn allemaal klanten van het café en er is geen controlegroep.

3 - Nabootsing

Deze vorm van experiment geeft de meeste vrijheid. Het is niet zo tijdrovend en duur om op te zetten als de andere vormen. In essentie boots je een situatie uit het echte leven na en introduceer je een variabele die je wil onderzoeken. Je nodigt bijvoorbeeld twee mensen uit voor een videogesprek. Als ze dan bezig zijn, verstoor je expres de verbinding om te bekijken wat het doet met hun communicatievaardigheden.

Validiteit per experimentsoort

De experimentsoort die je kiest is dus van invloed op de interne en externe validiteit. Afhankelijk van wat je kiest, stijgt of daalt je interne validiteit evenredig aan de stijging of daling van de externe validiteit. 

experiment onderzoeksmethode - afbeelding 1

Wanneer voer je een experiment uit?

Je kunt om verschillende redenen een experiment uitvoeren. Ten eerste kan het natuurlijk zijn dat je daarmee bepaalde vragen in je scriptie wilt beantwoorden. Met een experiment verzamel je nieuwe data die jou kunnen helpen bij het beantwoorden van je hoofdvraag. Het kan ook zijn dat je een literatuurstudie hebt gedaan, maar dat je nog niet alle antwoorden hebt. Met een experiment kun je deze gaten in het literatuuronderzoek opvullen.

Stappenplan met voorbeeld

Wij hebben hieronder een stappenplan voor je samengesteld dat jou kan helpen bij het uitvoeren van een experiment. Zo weet je precies hoe je het moet aanpakken en kun je het makkelijk inplannen.

Stap 1 - Wat wil je precies weten?

Allereerst is het belangrijk om helder te hebben wat je precies wilt weten. Wat wil je bereiken met het experiment? Welke vragen wil je beantwoorden? Vaak heb je van tevoren al wat onderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld in de vorm van een literatuurstudie. Hieruit komen vragen naar voren die je nog wilt beantwoorden in je scriptie. Het is belangrijk om deze vragen specifiek en concreet te maken. Anders maak je het jezelf erg moeilijk. Met heldere vragen kun je makkelijker een plan maken voor je experiment.

Stap 2 - Bepaal je variabelen

Je schrijft op over welke variabelen je iets wil weten. Deze zitten dus ook in je onderzoeksvraag. Dit zijn de onafhankelijke en afhankelijke variabelen. De onafhankelijke variabele ga je manipuleren om te kijken wat voor invloed deze heeft op de afhankelijke variabele.

Stap 3 - Bepaal je externe variabelen

Dit zijn de variabelen waar je niet iets over wilt weten, maar die wel van invloed kunnen zijn op de resultaten van het experiment. Het is belangrijk om helder te hebben welke variabelen dit allemaal zijn. Je moet deze variabelen namelijk controleren. Zo zorg je ervoor dat deze variabelen een minimale invloed hebben op de resultaten. Reflecteer in je discussie wel op mogelijke variabelen die van invloed zijn geweest.

Stap 4 - Wat is je hypothese?

Vervolgens ga je de hypothese bepalen. Hierin schrijf je op wat de verwachte uitkomst van het experiment zal zijn. Dit is meestal gebaseerd op eerder onderzoek. In sommige gevallen schrijf je ook een nulhypothese. Deze stelling geeft aan dat er geen verband is tussen de twee variabelen in je experiment.

Stap 5 - Wat wordt de steekproef?

Vervolgens ga je een steekproef trekken. Je stelt dus een groep mensen samen die aan jouw experiment meedoet. Stel van tevoren vast hoeveel mensen je nodig hebt in je steekproef. Daarbij is het belangrijk dat je dit op een betrouwbare manier doet, zodat je de resultaten uiteindelijk kunt generaliseren. Daarnaast is het belangrijk om een controlegroep te hebben.

Stap 6 - Hoe ga je de onafhankelijke variabelen manipuleren?

Hoe ga je het experiment precies uitvoeren? Je hebt een steekproef getrokken en nu moet je de participanten instructies geven voor het experiment. Plan dit goed van tevoren en houd ook rekening met de controlevariabelen. Je kunt ervoor kiezen om iedereen alle scenario’s te laten ervaren, of een verschil te maken tussen verschillende groepen.

Stap 7 - Hoe ga je de resultaten meten?

Het is belangrijk om te bepalen hoe je de resultaten gaat meten. Je meet de resultaten bijvoorbeeld door een test uit te voeren of te observeren. Daarnaast is het belangrijk om je meetniveau te bepalen. Het meetniveau laat zien hoe nauwkeurig je de variabelen in je experiment meet.

Stap 8 - Voer het experiment uit!

Als je al deze vragen hebt kunnen beantwoorden, kun je gaan beginnen met de uitvoering van het experiment. Je hebt namelijk een helder plan geschreven waar je aan vast kunt houden. Plan het uitvoeren van het experiment goed in, zodat je niet in tijdsnood komt. Na het uitvoeren van het experiment vergelijk je de resultaten van de verschillende groepen met elkaar. Daaruit kun je conclusies trekken en bepalen of de hypothese klopt.

Het uitvoeren van een experiment voor je scriptie

Nu je hebt gelezen hoe je een experiment kunt opzetten en uitvoeren, kun je zelf aan de slag. Zie hieronder een handig stappenplan dat je kunt gebruiken bij het uitvoeren van een experiment voor je scriptie.

Professionele scriptiehulp

De criteria ten aanzien van een goede scriptie worden strenger. Het onderzoek moet dan ook betrouwbaar en valide zijn, en de controlevariabelen hebben hier een grote invloed op. Je scriptie is uiteindelijk ook een visitekaartje op de arbeidsmarkt. Het is daarom niet verstandig om risico’s te nemen. Wil je dat de hele scriptie naar een hoger niveau wordt getild? Bij Scriptium hebben we professionele begeleiders en correctoren die persoonlijke ondersteuning bieden. Zij staan 7 dagen per week voor je klaar.

Mijke - contentschrijver

Mijke is blogschrijfster bij Scriptium. Ze studeerde Interieurarchitectuur aan ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten en studeert nu Design Cultures aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Naast haar passie voor schrijven houdt ze van lezen en toneelspelen. In haar vrije tijd wandelt ze graag door het mooie Amsterdam.

Mijke - contentschrijver

Mijke is blogschrijfster bij Scriptium. Ze studeerde Interieurarchitectuur aan ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten en studeert nu Design Cultures aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Naast haar passie voor schrijven houdt ze van lezen en toneelspelen. In haar vrije tijd wandelt ze graag door het mooie Amsterdam.

4 reacties

  1. Ik onderzoek de invloed van neuroticisme op de ervaring van stress bij het uitvoeren van een complexe werktaak, met steun van collega’s als mediërende variabele. Ik vraag me af hoe ik de hypothesen ik kan opstellen, met name de hypothese met de mediërende variabele (of is het een modererende variabele?). Er wordt verwacht dat de steun die iemand ervaart van collega’s mede bepaalt hoeveel stress ervaren wordt. Hoe meer steun iemand ervaart, hoe minder stressvol de uitvoering van de taak is. Maar ik vraag me af of dit juist is en of ik dan daadwerkelijk een mediërende variabele moet gebruiken. Hebben jullie suggesties?

  2. Hallo Loek,
     
    Dit is een zeer goede vraag. Het zou zo kunnen zijn dat er helemaal geen verband is tussen neuroticisme en stress bij het uitvoeren van een taak, en dat die stress enkel en alleen ontstaat doordat de omgeving negatief reageert op de persoon met neuroticisme (of omdat een persoon met neuroticisme dat zo ervaart). Dan is de variabele ‘steun van collega’s’ inderdaad een mediërende variabele. Je moet eerst vaststellen dat er een positieve relatie is tussen neuroticisme en stress bij het uitvoeren van complexe werktaken. Daarna stel je vast dat neuroticisme een negatieve relatie heeft met ervaren steun door collega’s. En je stelt vast dat ervaren steun door collega’s een negatieve relatie heeft met stress bij het uitvoeren van complexe werktaken. Vervolgens kun je bepalen wat het indirecte effect is, oftewel welk aandeel van de relatie tussen neuroticisme en stress bij complexe werktaken wordt verklaard door steun van collega’s. Bij een volledige mediatie wordt de gehele relatie verklaard door steun en verdwijnt dus het directe verband tussen neuroticisme en stress bij complexe werktaken, binnen het model. 
     
    De hypothesen kunnen dan zijn:
    1: Er is een positieve relatie tussen neuroticisme en stress bij het uitvoeren van complexe werktaken.

    2: Er is een negatieve relatie tussen neuroticisme en steun door collega’s.

    3: Er is een negatieve relatie tussen steun door collega’s en stress bij het uitvoeren van complexe werktaken.

    4: De relatie tussen neuroticisme en stress bij het uitvoeren van complexe werktaken wordt verklaard door steun door collega’s (bij volledige mediatie).
     
    Het kan echter ook zo zijn dat de variabele ‘steun van collega’s een modererende variabele is. In dat geval wordt het verband tussen neuroticisme (onafhankelijke variabele) en stress bij het uitvoeren van een werktaak (afhankelijke variabele) hooguit verzwakt door de modererende variabele. 
     
    Waar eerder juist de negatieve invloed van neuroticisme wordt verklaard door steun, is in dit geval steun juist mogelijk een beschermende factor of een werkbron. Het idee is dan dat de relatie tussen neuroticisme en stress bij complexe werktaken zwakker wordt naarmate de steun van collega’s groter wordt. Dat is dus een optie, en het ligt aan de theoretische insteek of steun moet worden gezien als mediator (verklaring van een verband) of moderator (invloed op een verband). 
     
    Mogelijke hypothesen zijn dan:
    1: Er is een positieve relatie tussen neuroticisme en stress bij het uitvoeren van complexe werktaken.

    2: De relatie tussen neuroticisme en stress bij het uitvoeren van complexe werktaken wordt zwakker bij hogere niveaus van ervaren steun door collega’s. 
     
    Je zult zoals gezegd in de literatuur moeten duiken om te bepalen hoe de verbanden zouden kunnen lopen. 

  3. Ben er niet goed over uit op welke manier ik de hypotheses moet opstellen. Soms lees ik dat je moet benoemen dat er een verband is tussen twee variabelen. Dan weer lees ik iets in de zin van ‘hoe groter dit, hoe meer dat’. Wat is nou de manier om qua zin een goede hypothese op te stellen?

  4. Hallo Uriël,
     
    Bedankt voor je vraag. Er zijn inderdaad verschillende manieren om een hypothese op te stellen. Je kunt een hypothese opstellen door aan te geven dat er een verband is tussen twee of meer variabelen. De zin wordt dan bijvoorbeeld:
     
    Er is een (positief of negatief) verband/relatie tussen variabele A en variabele B
     
    Of je gebruikt het woord ‘effect’:
     
    Variabele A heeft een (positief of negatief) effect op variabele B
     
    Je kunt ook de ‘hoe hoger’/’hoe meer’ opzet van hypotheses aanhouden. Dan wordt de hypothese bijvoorbeeld:
     
    Hoe hoger de score op variabele A, hoe meer…’
     
    In de praktijk komen al deze vormen van hypotheses voorbij. De laatste vorm is doorgaans het best te begrijpen voor de lezer.

Laat een reactie achter

Je hebt al gestemd op dit artikel. Bedankt :-)
Wat vind jij van dit artikel?